De bouw van de Grote Kerk
De Grote of St.-Bavokerk werd voor het laatst gerestaureerd in 1980-1985. Het is een laat-gotische kruisbasiliek met slanke kruistoren (gerestaureerd 1964-1969).
Middenbeuk en koor zijn gedekt door houten gewelven (16de eeuw).
Veel van het meubilair dateert van voor de beeldenstorm: koorhek (1509-1517), koorbanken (1512), later beschilderd met familiewapens, koperen lezenaar met pelikaan (1499) door Jan Fierens uit Mechelen.
De Bavo heeft een rijk versierd orgel van Christian Müller (1738); in 1961 gerestaureerd door de Deense orgelbouwers Marcussen), waarvan het front is uitgevoerd door Jan van Logteren; het marmeren reliëf daaronder door Jan-Baptist Xavery.
Meer over bouw en geschiedenis
Voorlopers
De allereerste St. Bavokerk wordt al genoemd in 1245 en geldt reeds als aanzienlijk, onder andere vanwege zijn klokkentoren.Vermogende personen als Arnoud van Sassenheim fungeren er als pastoor.
De directe voorganger van de huidige kerk bestond uit een koor, schip, dwarspand en een westtoren, die hoog genoeg was om als uitkijktoren voor de brandwacht te dienen. Deze toren had een spits van lei en waarschijnlijk ook lood, en wellicht ook een kleine lantaarn. Hij was voorzien van een weerhaan en een uurwerk (1402) met klok en een wijzer.
In de toren hingen steeds zo’n 7 klokken, waaronder:
- de Salvator (1440 / ± 4600 kg)
- de Maria (1375 / ±1700 kg)
- de Baef (in 1440 vergoten voor Salvator)
- de uurklok
In 1423/1433 werd een rijk bewerkte Vontkapel gebouwd tegen de westkant van de kerk met daarin een fraai doopvont met smeedijzeren kraan. In het oude schip (het nieuwe koor was inmiddels voltooid) werd de beglazing voortdurend verfraaid. Waarschijnlijk bestonden er rond deze tijd geen verdere bouwplannen.
Viering
Het woord viering is afkomstig van het woord ‘vierinc’ (‘vierdinc’, ‘vierdonk’) = vierkante ruimte ontstaan door kruising van langs- en dwarsschip.
De vier grote kolommen en het stergewelf zijn eigendom van de gemeente Haarlem; ze vormden eens de fundering van de vieringtoren.
‘Doe men schreef MCCCCC (1500) waren kerkmeesters Jacob Engbrechts/Dirk Klaesz. de Vries/Jan Bruijn Harmannde welcke dit wulf mit de twee grote bogen in dat jaer deden maken’.
De toenmalige toren bevatte:
- een uurwerk met 1 wijzer, gouden vinger (schepping/aanvang v.d. tijd) en wolk (wederkering v. Christus/einde v.d. tijd)
- een touw naar de Klokke Roelant (5500kg), gegoten in 1503 door G. van Wou, met de Belfort van Gent als voorbeeld.
Vieringtoren
Het oorspronkelijke ontwerp voor een stenen toren maakte Cornelis de Wael in 1502. Het is nog zichtbaar op een patroonschildering van Pieter Gerritsz uit 1518.
Na zijn overlijden werd het werk overgenomen door meester Anth. Keldermans in 1505. De stenen toren bleek te zwaar voor de vieringpijlers en de noord-oostelijke pijler verzakte (nog zichtbaar); grafzerken er omheen braken.
Tussen 1514 en 1517 brak men daarom de toren weer af. Michiel Bartszn. ontwierp toen een houten vieringtoren, bekleed met lood.
Meester Jacob Symonsz uit Edam voerde het ontwerp uit in de jaren 1518-1520. In plaats van de oorspronkelijke twee lantaarns kreeg de houten toren drie lantaarns. De stenen opzet van De Wael/Keldermans bleef bewaard als fundament voor de nieuwe vieringtoren.
De maten zijn: 35 à 40 m hoogte; een ‘ui’ van 3m hoog en 3m doorsnee; een kruis van 550 kg, en haan van 65 kg en een beiaard van meer dan 10.000 kg (47 klokken). Het gewicht van de loden bekleding bedraagt zo’n 85.000 – 100.000 kg.
Stijl
De kerk is gebouwd in basilicale stijl: het schip is tweemaal zo breed als de zijbeuk.
Het gebouw is in de vorm van een kruisbeeld gebouwd: de deuren stellen twee voeten, twee handen en het neigend hoofd voor.
Maria stond rechts van het kruis; dit is ook de plaats van Mariakapel. De vieringpijlers staan voor de vier evangelisten; de twaalf koorpijlers voor de twaalf discipelen.
Het noordertransept was gewijd aan Maria, het zuidertransept aan de patroonheilige van de kerk, St.Bavo.
Ooit hing er ook een groot kruisbeeld in de oostelijke boog van de viering, de overgang symboliserend van de aardse (het schip) naar de hemelse werkelijkheid (het koor).
Koor
Het koor werd gebouwd van 1370-1400 door Engebrecht van Nijvel (later in dienst aan het grafelijke hof).
Het werd uitgevoerd in baksteengothiek met spaarzaam gebruik van zandsteen. Het heeft een unieke vormgeving.
Bij de bouw ervan is bewust gestreefd naar een zware en gesloten vorm: zwaar muurwerk en kolommen, kleine lichtopeningen in het triforium, ogenschijnlijk zwaar, opgaand muurwerk tot aan de hooggeplaatste kleine vensters en een hoekige koorsluiting (3 zijden v.e. zeshoek). Het is het grootste koor van het continent.
Transept
Het transept werd gebouwd van 1445-1455 door meester Evert Spoorwater, steenhouwer te Antwerpen, in de stijl van de klassieke Brabantse Gothiek.
Het dwarspand was lager dan in de huidige situatie: de goot lag ter hoogte van de scheiding van baksteen en zandsteen, de nok reikte tot aan de voet van de kap van de lichtbeuk.
Tussen 1480-1495 werd het dwarspand verhoogd, hierdoor ontstond ‘Jan met de hoge schouders’. In 1892 werd op de oorspronkelijk bedoelde hoogte een gewelf aangebracht. Daardoor ontstond daarboven een loze ruimte, compleet met vensters.
Schip
De bouw van het schip door meester Evert Spoorwater voltrok zich in 2 fasen:
- Eerst bouwde men van 1456 tot 1470 de muren van de zijbeuken en het onderste deel van de westgevel om het oude schip en westtoren heen (tussen nieuwe en oude buitenmuren werd al begraven).
- Daarna kregen de kerkmeesters in 1471 toestemming van de bisschop om de altaren te verplaatsen en lieten zij het oude schip en de oude toren afbreken. Van 1471 tot 1478 werd vervolgens de lichtbeuk van het schip gebouwd in de stijl van de klassieke Brabantse Gothiek, met rijkbewerkte kapitelen (dubbel koolblad motief), geen echt triforium en ramen in de grote raamnissen.